Geschichte von Hoogeveen (Provinz Drenthe)

Ontstaansgeschiedenis

De aanzet tot het ontstaan van Hoogeveen werd gegeven op 20 december 1625. Op die datum kocht Roelof van Echten de grond van een uitgestrekt veengebied van boeren uit de marken Steenbergen en Ten Arlo. Samen met enige rijke Hollandse ondernemers stichtte hij voor het ontginnen van het veen en het ontsluiten van het gebied de Compagnie van 5000 Morgen. Hiervoor werd de (Echtens) Nieuwe Grift gegraven (1627), later de Hoogeveensche Vaart genoemd. De eerste bebouwing, genaamd Nie-Echten, ontstond op de plek waar twee belangrijke kanalen elkaar kruisten, nu Het Kruis genoemd. Andere benamingen voor het jonge Hoogeveen waren Hooge Echtingerveen en Echtens Hoogeveen. Zie verder onder: Hoogeveense venen. Nadat het veen was afgegraven en de kanalen waren gedempt, verloor de plaats haar veenkoloniaal karakter.

Kerkgeschiedenis

In 1651 werd in de landsdag steun gevraagd voor de bouw van een kerk, een kerkenraad gevormd en de predikant van Echten (D. Franzius) gevraagd in de nederzetting te komen wonen. Na zijn dood kreeg de plaats een eigen predikant, beroepen door de hoofdparticipanten van de Compagnie van 5000 Morgen, waarin de heer Van Echten belangrijke zeggenschap had; de Echtense predikant verdween in 1699. In 1783 kreeg Hoogeveen een tweede predikant.

De hervormde kerk is oorspronkelijk een laat-17e-eeuwse kruiskerk, thans door verbouwingen in 1766-1804 een driebeukige hallenkerk. Restauratie had plaats in 1969. Hoogeveen kent nog de trommelslager, die naar een traditie van meer dan 300 jaar op zondagmorgen de kerkdiensten aankondigt. Door de ontginning kwamen ook joden richting Hoogeveen. In 1730 hadden deze al een eigen begraafplaats in het centrum van het dorp (in gebruik tot 1839). Omdat alleen Drentse joden in Hoogeveen (en Meppel) mochten wonen, vestigden zij zich vaak eerst in een ander Drents dorp, totdat dit in 1769 verboden werd. De overheid vond in 1774 dat er toen te veel joden in het dorp woonden; zij die er nog geen jaar woonden, moesten vertrekken. De Joodse Gemeente verkreeg in 1799 een officiële synagoge. In 1930 telde de plaats 223 joden, in Drenthe als geheel waren dat er 1645. Na WO II waren hiervan (1947) nog 146 over. In de voormalige synagoge is thans de Baptistengemeente gehuisvest.

In 1835 ontstond in Hoogeveen een grote groep afgescheidenen van 335 zielen; in 1842 werd deze gemeente erkend. In 1846 werd hier Wolter Kok beroepen. Hollandscheveld had zich reeds in 1851 als gemeente van Hoogeveen afgesplitst. Eind 19e eeuw werd het godsdienstige mozaïek nog vergroot door de totstandkoming van een Remonstrantse Broederschap. In 1886 werd deze gemeente erkend, in 1894 kreeg zij een eigen kerk.

In 1899 vonden de Afgescheidenen en de aanhangers van de Doleantie elkaar weer. Zij, die het met deze samensmelting niet eens waren, splitsten zich af als Christelijke Gereformeerde Kerk. Niet alleen de christelijke gereformeerden groeiden daarna in aantal, dit was ook het geval met de hervormden. Zo kreeg Pesse in 1872 een hervormde predikant. Bij de gereformeerden kwam de toevloed uit Groningen; rondom Hoogeveen ontstonden kerken te Nieuweroord (1905), Nieuwlande (1913) en Alteveer (1915). Verder kreeg Hoogeveen nog een Baptistengemeente. In 1885 bezat de plaats 2 protestants-christelijke scholen. In Hoogeveen nam na de sterke economische ontwikkeling van de plaats de ontkerkelijking niet toe. Sterker nog, het zielental van de protestanten steeg en er ontstonden zelfs andere geloofsgroepen: baptisten, Apostolischen, Vergadering der Gelovigen, Leger des Heils, Pinksterbeweging en Jehova's Getuigen.

Rond het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie woonden er ongeveer 40 katholieken in Hoogeveen, die kerkelijk behoorden tot Slagharen. Vanwege het godsdienstige klimaat vertrokken velen ook weer, zeer tegen de zin van de ondernemers, die hun werklui niet graag zagen weggaan. In 1819 werd aan gedeputeerde staten van Drenthe gevraagd om mee te werken aan het stichten van een kerk. De aartspriester mgr. Muller van Zwolle adviseerde gunstig. Gedeputeerde Staten namen het advies over, maar er gebeurde niets. Het aantal katholieken was ook te klein voor een eigen parochie. De paters Carmelieten verzorgden vanuit Zenderen vaak assistentie in het Noorden. Zij zochten een plaats om een klooster te bouwen. Die plaats werd Hoogeveen, vanwege zijn gunstige ligging. In 1905 was de bouw van het klooster zover dat er een H. Mis kon worden opgedragen. De katholieke bevolking groeide slechts matig. Een belangrijke pastoor was B. Dommerhuysen van 1932 - 1948. Hij bracht het gesprek met de andere kerken op gang. Hij kreeg gehoor, mede omdat hij een belangrijk man was in het Hoogeveense verzet in de oorlog. Een in Drenthe bekende pastoor in Hoogeveen was pater Willehad Kocks. In 1957 droegen de Carmelieten de parochie over aan het bisdom Groningen. Het klooster werd verkocht en de kapel bleef voorlopig parochiekerk. In 1963 kreeg Hoogeveen een nieuwe katholieke kerk, naar een ontwerp van J.J.A. Dresmée uit Dreibergen. De klok in de toren is een geschenk van een groot aantal niet-katholieke Hoogeveners. De parochie is nu opgegaan in het samenwerkingsverband Hoogeveen, Meppel en Beilen.

Bestuurlijke geschiedenis

Bestuurlijk bestond Hoogeveen uit twee delen: Echtens Hoogeveen stond onder het heerlijk gezag van het geslacht Van Echten, het andere deel ressorteerde onder het kerspel Zuidwolde en dus rechtstreeks onder het landsbestuur. Daardoor waren in Hoogeveen twee schulten in functie: de ene in Echtens Hoogeveen, benoemd door de Van Echtens; de andere was de door de drost aangestelde schulte van Zuidwolde. Daardoor betaalden de Hoogeveners slechts de helft aan belastinggeld (hoofdgeld) en waren zij vrijgesteld van grondschatting en omslagen, dit tot 1756. Daar stond echter tegenover, dat Hoogeveen geen volmachten naar de landdag mocht afvaardigen en dus geen stemrecht had.

Economische en sociale geschiedenis

Sinds 1634 stond in Hoogeveen en omgeving de turfproductie op een hoog niveau, met af en toe een inzinking. Na de terugval van de Smilder venen (2de helft 17de eeuw) werd de plaats de leverancier van de Drentse lange turf. M.n. de steenbakkerijen namen deze brandstof af. Liep de productie in de eerste helft van de 18e eeuw terug, sinds 1760 was zij terug op het niveau van de tweede helft van de 17e eeuw. Door de gunstige economische ontwikkeling steeg het bevolkingsaantal: van 2315 in 1742 tot 4315 in 1795 (hoog geboorte- en laag sterftecijfer). Het aantal turfschippers steeg van 156 in 1764 tot 209 in 1798 (zie ook: Turfvaart; Schipperij). Vele Meppeler turfschippers verhuisden vanwege het belastingklimaat naar Hoogeveen. In die tijd was de eenzijdige gerichtheid van de bevolking op de vervening kenmerkend voor deze gemeenschap. Naderhand raakte een groeiend aantal veenarbeiders van de bedeling afhankelijk; tevens groeide het aantal criminelen en zieken. Het dorp had in die tijd een dokter en een apotheker, verder chirurgijns en vroedvrouwen. Het schoolbezoek was slecht: slechts 3% van de bevolking tegen 20% op het platteland. In het begin van de 19de eeuw heerste er malaise in de veenderij, waardoor ook de industrialisatie stagneerde. In 1832 brak in Hoogeveen als eerste plaats in Drenthe een cholera-epidemie uit. In 1896 kreeg de plaats een Drentsche Landbouw Credietbank, later opgevolgd door een Boerenleenbank. Omdat rond Hoogeveen de turfwinning voorop stond, werd de landbouw er verwaarloosd. Alleen de teelt van veenboekweit en de bijenhouderij waren van betekenis. In de 18e en 19e eeuw had men hier veel afgegraven gronden braak laten liggen of met bomen beplant; rond 1900 was 25% van de grond bedekt met bos. Nadien werden heide en bos omgezet in grasland en ontwikkelde zich hier de veeteelt. In 1869 werd in het dorp een Kamer van Koophandel gevestigd op basis van een bescheiden industriële ontwikkeling, waaronder later de komst van de turfstrooiselindustrie. In 1903 stelde de EDS de stoomtramweg Hoogeveen- Nieuw-Amsterdam in gebruik en in 1905 opende de DSM de lijn Hoogeveen-Slagharen. Na 1940 ging Hoogeveen voort op de industriële weg en werd zij met Emmen en Meppel in 1959 aangewezen als primaire industriekern, groeikern.

(...)

Literatuur

H. Gras en F. Nijstad (red.), Geschiedenis van Hooge-veen 1815-1975 (Amsterdam 1995); J.L. Havinga, Hooge-veen Toen en Nu; de ontwikkeling van veendorp naar provinciestad (Zaltbommel 1994); F. Keverling Buisman (red.), Hoogeveen, oorsprong en ontwikkeling 1625-1813 (Hoogeveen 1983); L. Huizing en J. Wattel, Hoogeveen, van Echten's Morgenland; gestalten en evenementen uit Oud-Hoogeveen (Haren 1975).

(Quelle: http://www.encyclopediedrenthe.nl/Hoogeveen&highlight=hoogeveen%20geschiedenis)